De wijnmaakmethode Siller is een traditionele Hongaarse methode voor het maken van rosé-achtige wijnen die zich qua stijl tussen een donkere rosé en een lichte rode wijn bevinden. Het woord “siller” komt van het Duitse woord Schiller, wat “glanzen” of “schitteren” betekent — verwijzend naar de heldere schittering in de wijn.
Kenmerken van Siller:
-
Maceratie: De druivenschillen blijven iets langer in contact met het sap dan bij een gewone rosé, meestal tussen de 12 en 48 uur. Daardoor krijgt de wijn meer kleur en tannine dan rosé, maar nog steeds een stuk minder dan bij een klassieke rode wijn.
-
Kleur: Meestal dieper dan rosé, soms robijnrood of paarsrood, afhankelijk van de druif.
-
Smaak: Licht kruidig, veel rood fruit (rode bessen, kersen), met een zachte structuur. Minder intens dan rood, maar voller dan rosé.
-
Serveeradvies: Wordt licht gekoeld geserveerd, ideaal voor warmere dagen of lichte gerechten. Experimenteer gerust met de temperatuur. Hoe warmer hij wordt hoe meer aroma’s hij prijsgeeft en hoe complexer hij wordt. Fris geschonken drinkt hij iets vlotter.
- Foodpairing: Sillerwijnen zijn perfecte begeleiders van een zomerse barbeque. Ideaal bij een stukje gegrilde kip met paprikakruiden.
Typische druiven:
-
Kékfrankos (Blaufränkisch)
Deze stijl komt vooral voor in Hongarije, met name in regio’s als Szekszárd, Bükk en Eger. Het is een wijnstijl die in de afgelopen jaren weer aan populariteit wint, ook onder jongere wijnmakers.